maandag 22 juli 2013

Kapmessen, hakbijlen en een kettingzaag

Afgelopen zaterdag was een mooie dag. We togen in de jeep naar een klein dorp, twintig km buiten Monrovia. Het ligt verscholen in het oerwoud en is alleen via een, weliswaar berijdbaar, bospad te bereiken is. Een enkele keer moet je door een beekje rijden of een simpele brug over die bestaat uit vijf naast elkaar gelegde boomstammen. Aan boord waren Miatta, Milton, Jemima, Cecilia, Jacq, Iris en de schrijver van dit blog, die als chauffeur dienst deed. De eerste drie zijn Liberianen, die met Jacq (mijn vrouw), het initiatief hebben genomen om samen met de dorpsbewoners een landbouwcoöperatie te beginnen op een stuk grond dat bij het dorp ligt. Cecilia is de vrouw van George; George komt uit het dorp en wil zijn stuk grond graag in gebruik geven aan de coöperatie. Allemaal wonen ze in Fiamah, een landelijke, maar arme buurt in Monrovia, niet ver van ons huis vandaan. En Iris? Ruim 20 jaar geleden heeft ze voor de Odyssee Reisgids Kreta de foto’s gemaakt. Sindsdien nooit meer gesproken. Drie maanden geleden kreeg ik een mail van haar. Ze zou in een klein team van vijf Nederlanders in juli naar Liberia komen om een hoorspel op te nemen, dat eind deze week op de Liberiaanse radio wordt uitgezonden. De radio is hier het belangrijkste medium en het hoorspel (drama) een populaire programmavorm. Zelf zou ze niet heel veel om handen hebben, haar partner en de drie anderen des te meer. Of ik niet een project wist waarvoor ze filmopnamen zou kunnen maken? Nou, dat wist ik wel.



Kapmessen, hakbijlen en een kettingzaag

Afgelopen week trok Iris met Miatta, Milton Jemima en Jacq erop uit om het leven van de drie jonge Liberianen vast te leggen en hen te interviewen over hun toekomstplannen met de coöperatie. In hun golfplaten huisjes werd gefilmd, op de markt waar Miatta koekjes verkoopt, de motorfiets van  Milton die gerepareerd moet worden, de kamer waar Jemima met haar vriend en hun zoontje woont. Dat is de realiteit van vandaag.

V.l.n.r.: Jemima, Milton en Miatta
Op zaterdag gingen we naar het dorp. Daar ligt de toekomst. Maar dan moet er wel iets gebeuren. Om het stuk land te kunnen beplanten met cassave, mais, hete pepers, pinda’s en kleine aubergines moet eerst de weelderige begroeiing gekapt worden. Dus zijn er kapmessen, hakbijlen en een kettingzaag nodig. Om de zaden en stekken te planten zijn er hakken nodig. En laarzen als bescherming tegen de slangen.
Onze aankomst was al een belevenis. Iris was er voor het eerst, Jacq en ik kwamen er voor de tweede keer en Milton, Miatta en Jemima waren er al meerdere keren geweest. Eerst naar de dorpsoudste om te vragen of we mochten filmen en de bewoners interviewen over wat er allemaal moest gebeuren om de coöperatie aan de gang te krijgen. De oude, rijzige man glimlachte en zei blij te zijn dat we er weer waren. Enkele mannen waren er niet, omdat er een rechtszitting was over landrechten, een van de grote problemen waar Liberia mee kampt. Omdat er geen kadaster is en de burgeroorlog veel overhoop heeft gehaald, worden vele stukken land betwist. Maar er waren nog genoeg dorpelingen over om ons hun verhaal te doen.


Op het dorpsplein deden  mannen voor hoe dat allemaal in zijn werk gaat. Deskundig legden ze uit wat er nodig is om bijvoorbeeld mais en cassave te laten groeien, hoe lang dat duurt, wat het oplevert, hoe diep het gat moet zijn om te planten enz. Daarbij soms aangevuld, of gecorrigeerd, door toekijkende vrouwen, die ook niet van gisteren waren. We gingen even met ze een stukje het oerwoud in. Kijk, zo klim je een palmboom in: met een sterke soepele band die hij om de stam slaat, klimt een dorpsbewoner op blote voeren razend snel de palmboom in om met een machete bladeren te kappen. Palmolie is de basis voor de maaltijden en ze kunnen net genoeg maken voor eigen gebruik. En dat geldt voor alles wat het dorp verbouwt en aan kippen houdt. Met de coöperatie kan er meer worden geproduceerd, zodat het overschot verkocht kan worden en er geld binnenkomt waardoor de bewoners het wat beter kunnen krijgen.



I want to make progress in my life

Eén van hen is in het weekend ook de dominee. Trots liet hij ons de kerk zien die vorig jaar was gebouwd: een mooie, harmonische constructie van dunne boomstammen met een golfplaten dak en banken van bamboe. Op zaterdag en zondag wordt hier bijbelles gegeven en diensten gehouden. Hij wil graag de kinderen ook leren lezen en schrijven, maar heeft geen schoolbord, geen krijt, geen boeken. Er gaan een paar jongens naar school, een uur lopen verderop. Maar die zijn al tien jaar oud en leren nu pas lezen en schrijven. De tien, vijftien kleuters die rond dartelen zouden nu al spelenderwijs de eerste lessen moeten krijgen. We beloven de volgende keer een schoolbord, krijt en boekjes mee te nemen. Kunnen we ook voor wat bijbels zorgen, vraagt de dominee. Nee, helaas, we moeten hem teleurstellen. Wij geloven meer in het leven vóór dan ná de dood.

De kerk, met kip.
Na enkele uren keren we terug naar Monrovia. We beloven snel terug te komen om de video te laten zien. En uiteraard wordt er verder gewerkt aan de coöperatie. De video zal daarbij goed van pas komen. Zij laat zien hoe enkele Liberiaanse jongeren niet bij de pakken neerzitten, maar werken aan hun toekomst. Zoals Milton af en toe zegt: ‘I want to make progress in my life’. 

zondag 14 juli 2013

Werken aan een sterke Civil Society voor een sterke democratie

Deze aflevering verhaalt over het waarom van het inspirerende programma waar NDI in Liberia aan werkt, en waar ik dus de hele week mee bezig ben.  Met de officiële naam van het programma zal ik de lezer niet vermoeien; ik noem het altijd maar gemakshalve ‘bruggen bouwen tussen parlement en samenleving’. (Ai, was ‘bruggen bouwen’ ook niet de titel van het regeerakkoord van het vermaledijde kabinet Balkenende/Bos? Nou ja, jammer dan, daar hebben ze hier in ieder geval nooit van gehoord…).
De nadruk in het programma ligt op het versterken van het vermogen van belangengroepen (CSOs: Civil Society Organizations) om effectief op te komen voor hun zaak en daarmee het parlement onder druk te zetten, om meer rekening te houden met wat er onder de bevolking leeft. In Nederland wordt -vaak terecht-geklaagd over het naar binnen gekeerd functioneren van beide Kamers: het navelstaren op de vierkante kilometer van het Binnenhof. In Liberia is het nog een paar graden erger. De parlementariërs zijn hier vooral met elkaar bezig én met het veiligstellen van de positie in het eigen kiesdistrict door het onderhouden van een ver doorgevoerde vorm van cliëntalisme. Of het nu om een geboortefeest, begrafenis, TV op school of auto van een dorpschief gaat: de parlementariër is vaak bereid om in de vanuit de staatskas goed gevulde geldbuidel te tasten om een financiële bijdrage te leveren. Maar als het gaat om te reageren op maatschappelijke ontwikkelingen, het serieus nemen van kritische rapporten uit binnen- of buitenland of het ‘verstaan’ van wat de serieuze behoeften zijn van de overgrote meerderheid van de Liberiaanse bevolking: voor velen is dat een brug te ver. Dat is overigens niet alleen de schuld van de parlementariërs.

Duik in het diepe

Allereerst is het ambacht van parlementariër hier weinig ontwikkeld. Wat betekent het om volksvertegenwoordiger, wetgever én controleur van de regeringsmacht te zijn? Welke instrumenten heb je ter beschikking om die rollen goed, effectief, overtuigend te kunnen spelen? In democratisch ontwikkelde landen zijn er politieke partijen waar je geschoold kunt worden in het politieke handwerk, dat menig parlementariër eerst in een gemeente- of regionale raad heeft uit kunnen proberen in een fractie van –deels ervaren- partijgenoten. Er zijn professionele, meestal integere ambtenaren, goed georganiseerde belangengroepen, deskundige adviesraden enzovoorts. En er is een uitgebreide regelgeving die inspraak, overleg en soms zelfs participatie of medezeggenschap mogelijk maakt. In Liberia ontbreekt dat a-l-l-e-m-a-a-l.  Een vers gekozen parlementariër wordt moederziel alleen in het diepe geworpen. Natuurlijk ken ik –uit ervaring- de kritiek op de –inmiddels rookvrije- achterkamertjes waar politieke partijen hun kandidatenlijsten bekokstoven, de macht van het ambtelijke apparaat, de verstikkende fractiediscipline, de polderende adviesraden enz. Maar het is wel deze democratisch georiënteerde biotoop (laat ik het maar voorzichtig formuleren) waarin politici hun werk goed kúnnen doen (óf ze dat ook doen is een tweede).

Informatiebord bij de hoofdingang van het
parlementsgebouw

Institutionele zwaktes

De tweede reden voor een zwak ontwikkeld democratie is het presidentiele districtenstelsel, dat Liberia voor een groot deel heeft gekopieerd van de Verenigde Staten. Er is een machtige president, die de nationale ‘macht’ en identiteit’ moet belichamen, die jan en alleman op belangrijke posities benoemt en die het wetgevingsproces stevig beïnvloedt. Daar tegenover staat een versplinterd en zwak parlement, dat behalve de hiervoor genoemde oorzaken, institutioneel zwak is vanwege de wijze waarop het wordt gekozen. Niet via landelijke verkiezingen met partijlijsten op grond van een programma, maar per kiesdistrict, waarbij ideologie noch partijprogramma en nauwelijks het gevoerde regeringsbeleid  een rol spelen, maar vooral de directe relatie met de kiezer. Een andere institutionele zwakte is dat een senator voor negen jaar en een ‘representative’ voor zes jaar wordt gekozen. Aangezien in het Liberiaanse presidentiële systeem kabinetten nauwelijks een rol spelen en ook niet kunnen ‘vallen’ zijn er geen tussentijdse verkiezingen. Een gekozen parlementariër zit derhalve een vorstelijke periode, wat hem of haar minder gevoelig maakt voor de kiezersgunst.

Zwakke civil society

De derde reden is de zwak ontwikkelde ‘civil society’. Er zijn weliswaar vele honderden actie- en belangengroepen geteld, maar het overgrote deel is niet meer dan postbusnummer –en aangezien de posterijen in Liberia niet functioneren zegt dat genoeg. Er is slechts een handjevol min of meer professioneel georganiseerde CSOs en die moeten nog een forse stap maken om een meer bepalende rol te kunnen spelen. Door mensen te organiseren, door expertise te etaleren en door (ook eigen) media goed te gebruiken waardoor een kracht wordt ontwikkeld, waar het parlement niet omheen kan. En niet omheen moet willen gaan: parlementariërs moeten leren het belang van een actieve maatschappelijke inbreng te waarderen. Het levert hen nieuwe inzichten en argumenten op, kan het draagvlak voor beleid verbreden, verplicht hen om maatschappelijke kritiek te weerleggen dan wel op te pikken en vergroot het democratisch gehalte van het politieke bestuur en –niet onbelangrijk- speelt een rol bij verkiezingen die er, ook in Liberia, uiteindelijk altijd weer zullen komen.

Er zijn wel brievenbussen maar er is geen
postbezorging in Liberia.
Publieke hoorzittingen

Tegen deze achtergrond moet het nieuwe NDI-programma, dat door de Zweedse regering wordt gefinancierd, worden gezien. We ondersteunen en trainen de komende drie jaar een aantal, zorgvuldig uitgekozen allianties van CSOs op maatschappelijk belangrijke terreinen:  WASH (water, sanitaire voorzieningen en hygiëne), natuurlijke hulpbronnen (ten goede laten komen aan sociale ontwikkeling) en women empowerment. Daarnaast ontwikkelen we met deze CSOs en met relevante parlementscommissies en –goedwillende- parlementariërs een aantal gezamenlijke activiteiten, zodat er tussen CSOs en het parlement een kruisbestuiving kan plaatsvinden, elkaars argumenten wordt gekend en –heel belangrijk- er werkwijzen worden ontwikkeld, waarin het als gewoon wordt gezien om zich tot elkaar te verstaan. Eén zo’n werkwijze die zich moet ontwikkelen is het organiseren van publieke hoorzittingen door een

Hoorzitting van de Gender Committees van Huis en Senaat
parlementscommissie over een actueel onderwerp, waarbij belangengroepen worden uitgenodigd om hun visie te geven. Wij hebben al een paar keer trainingen gegeven aan activisten hoe ze een goed verhaal kunnen opbouwen bij zo’n hoorzitting: kop en staart, voorbeelden uit het leven van alle dag, deskundige kritiek die hout snijdt en concrete verbetervoorstellen. En: zet je verhaal op papier, zodat je het ook later aan afwezige commissieleden en aan de pers kunt geven. De afgelopen week vonden er twee publieke hoorzittingen van commissies plaats, waarbij in totaal twaalf belangengroepen waren uitgenodigd het woord te voeren. Een hoorzitting ging over een wetsvoorstel om de kieswet te wijzigen en een andere over het 'gender-gehalte' van de ontwerp begroting 2013-2014. In de voorbereiding hebben we met hen hun inbreng voorbereid en het resultaat was bevredigend. Een aandachtig gehoor en publiciteit in een aantal kranten. Meer publieke hoorzittingen, maar ook andere gezamenlijke activiteiten van parlement en CSOs zullen volgen. Daarover meer een volgende keer.

zaterdag 6 juli 2013

Toerisme als armoedebestrijding

Het was groot nieuws in de Liberiaanse kranten in april. Een historisch moment, volgens het Ministerie van Informatie, Cultuur en Toerisme. Een groep van 140 toeristen bezocht de hoofdstad Monrovia op haar 33-daagse cruise van Zuid-Afrika naar Marokko. Het was het eerste cruiseschip in ruim dertig jaar dat in de haven aanmeerde. En de grootste groep toeristen ooit.
Toerisme bestaat niet in Liberia. Het land, dat tussen 1980 en 2004 zichzelf onderdompelde in een tienjarige militaire dictatuur, en een veertien jaar durende burgeroorlog tussen warlords, gesteund door kindsoldaten en bloeddiamanten, was een no-go area geworden. Met het herstel van de democratie in 2006 en onder het waakzame oog van een grote UN-vredesmacht keerden normale verhoudingen  langzaam weer terug. Maar de toeristen bleven weg. Nu, na 6 jaar fragiele vrede, is de komst van een groep cruisende toeristen die een wandeling door Monrovia maakt en daarna meteen weer vertrekt, breaking news. Een enthousiaste zakenman beschreef het korte bezoek als een ‘ongelooflijke kans om de gastvrijheid en schoonheid van Liberia met de wereld te delen’ en zag het ‘als een voorbode van een ontwikkeling waarin Liberia zichzelf en West-Afrika een positiever imago kan geven  met zijn toenemende stabiliteit, economische groei, fraaie natuur en rijke geschiedenis’.

Pro-Poor Tourism

De laatste cijfers van de World Tourism Organization van de VN laten er geen twijfel over bestaan. Ondanks de economische crisis in de westerse wereld blijft de toeristen sector groeien (+3,6%), maar is die groei in ontwikkelingslanden al jarenlang hoger (in 2012 +4,1%).
Toerisme is de snelst groeiende sector in de wereldeconomie. En dat deze motor aan de praat gehouden moet worden, is in grote delen van de wereld een open deur. Zo niet in Afrika. Afrika kampt op grote schaal met burgeroorlogen, armoede, slechte (ook toeristische) infrastructuur en gebrek aan hygiëne. Daardoor levert het toerisme, uitzonderingen daargelaten, nauwelijks een bijdrage aan sociaaleconomische ontwikkeling. En dat staat in schril contrast met de enorme potenties die het continent heeft met zijn overweldigende natuur, wildlife en rijk gevarieerde, unieke cultuur. Welke tabel je ook bekijkt, of het nu om aantallen bezoekers, hotelovernachtingen of budgetten gaat, de meeste Afrikaanse (Sub-Sahara) landen bungelen steevast onderaan. Daarbij komt nog dat het leeuwendeel van bezoekers bestaat uit Afrikanen van elders die voor een familiebezoek enkele weken ‘terug naar huis’ gaan. In landen waar het toerisme wel van enige betekenis is (Zuid-Afrika vooral, maar ook Botswana, Kenya, Ghana) domineren de buitenlandse touroperators, die scherpe prijzen kunnen bedingen in totaalpakketten die de toerist bij vertrek in eigen land betaalt.
Armoede is wijd verspreid in Afrika. Daarmee zeg ik niets nieuws. In de Poverty Reduction Strategy, in veel Afrikaanse landen mede door de Wereldbank geëntameerd, speelt toerisme nauwelijks een rol. En als het al wordt bepleit, is het op de klassieke manier: landenpromotie met clichébeelden, bouw van westerse hotelketens en geïsoleerde liggen resorts.
Armoede is veel meer dan gebrek aan geld. Het is een samenhang van analfabetisme, ziektes en werkloosheid in een zich moderniserende maatschappij met zeer grote inkomensverschillen, zwak bestuur en wijd verspreide corruptie. Er zijn alternatieven in ontwikkeling die het stimuleren van toerisme verbinden met een op lokale ontwikkeling, gerichte aanpak, samengevat in de term de Pro-Poor Tourism. Toeristische, economische, duurzame en lokale ontwikkeling gaan dan hand in hand, waarbij het uitgangspunt is dat het geld dat toeristen besteden zoveel mogelijk in de lokale economie terecht komt. In Kenya hanteert het African Pro Poor Tourism Development Centre, als een van de eerste met succes duurzaam toerisme als een strategie voor armoedebestrijding.

The Blue Lake, bij Tubmanburg
Maar laat ik dichter bij huis een goed, voor Liberia (nog) uniek, voorbeeld noemen. Kerst en Oudjaar bracht ik door in een pas geopend, nieuw gebouwd resort, zo’n 20 km van Monrovia in een bos aan de Atlantische Oceaan. Het bestaat uit een stuk of tien verspreid liggende slaaphutten, een restaurant en een zwembad. De bouw en de exploitatie is een werkgelegenheidsproject van jewelste voor het nabijgelegen dorp, vertelde Lisa mij, die met haar vriend dit initiatief nam en drie jaar lang ieder weekend aan het bouwen was. ‘Alles is van lokaal hout, op maat gemaakt en gebouwd met mannen uit het dorp. De bewakers, de obers, schoonmakers en het keukenpersoneel: allemaal komen ze uit het dorp. Alleen de chef van de obers komt uit Monrovia, want de dorpelingen zijn allemaal analfabeet en dat is lastig bij het afrekenen. En met deze aanpak is het ook duurzaam. Kijk, die boom staat er nog, midden in de keuken: we hebben geen boom gekapt om te kunnen bouwen.  De meeste ingrediënten voor het eten worden hier verbouwd, we hebben geen airco’s maar laten de zeewind door de ramen tochten en de zon het water verwarmen.’ Vooralsnog komen er alleen expats en bemiddelde Liberianen in dit duurzame paradijs.

Stamboomonderzoek

Er zijn echter tekenen die er op wijzen dat er een verandering in de lucht zit. Het Ministerie van Informatie, Cultuur en Toerisme heeft onlangs een ‘code of ethics’ opgesteld om het toerisme te ontwikkelen en Liberia is toegelaten, als 155ste lid, tot de World Tourism Organization van de VN. In tamelijk ronkende bewoordingen spreekt het Ministerie over de economische groei die het land doormaakt (die overigens de sociale ongelijkheid bevordert) de toename van het aantal lijnvluchten op de nationale luchthaven en het vooruitzicht om tot ‘de elite van olie-exporterende landen’ toe te treden, aangezien er olievelden voor de kust zijn aangetroffen. Dat dit alles weinig met toerisme te maken heeft, maar meer met de toename van het aantal expats en buitenlandse investeerders, lijkt men zich niet te realiseren.
Maar er zijn ook goedbedoelde adviezen. Zoals een rapport van World Travel Market dat er op wijst dat de speciale geschiedenis van Liberia, in 1821 gesticht door vrijgemaakte, naar Afrika teruggekeerde slaven, voor veel Afro-Amerikanen een reden kan zijn op zoek te gaan naar hun historische (familie) wortels. Oprah Winfrey geldt ook hierbij als rolmodel: ze was in Liberia, op zoek naar sporen van haar voorouders. Ierland is een voorbeeld van een land dat forse toeristische munt slaat uit dit segment: (Amerikanen van in dit geval  Iers afkomst. Maar Ierland heeft, inmiddels gedigitaliseerde, bevolkings- en kerk registers, terwijl het stamboomonderzoek in Liberia puur veldwerk zal worden. Wat overigens prima past in het Pro-Poor Tourism concept.

Bos aan de kust van de Atlantische Oceaan
Duidelijk is dat Liberia nog zoekende is. En als zo vaak in Afrika help China (1,3 miljard inwoners) Liberia (4 miljoen inwoners) een handje. Een paar maanden geleden organiseerde de Chinese ambassade in Monrovia een bijeenkomst met vertegenwoordigers van de regering en de media om te discussiëren over de Chinees-Liberiaanse samenwerking, waarbij het stimuleren van toerisme een van de belangrijkste onderwerpen was. Dit in het kader van FOCAC (Forum on China African Corporation) de paraplu waaronder China vorig jaar tijdens het vijfde forum toezegde de komende drie jaar 20 miljard dollar in het continent te steken. Daar worden, ook in Liberia, bruggen, wegen, ziekenhuizen en universiteiten van gebouwd. Als tegenprestatie kan China rekenen op lucratieve contracten voor het ontginnen van de vele natuurlijke rijkdommen die Afrika bezit, zonder dat er vervelende vragen over mensenrechten worden gesteld.

Loket op buikhoogte

Door deze Chinese belangstelling voor het stimuleren van het toerisme, dwaalden mijn gedachten terug gaan naar 1986. Het jaar waarin voor het eerst sinds 1949 de individuele reiziger een visum kreeg om op eigen houtje China door te trekken. We kochten onmiddellijk een enkeltje Amsterdam-Moskou-Peking en stapten acht dagen later uit de trein in een wereld waar elke toeristische infrastructuur ontbrak. De individueel reizende, westerse toerist was een wereldvreemd wezen in dit onmetelijke land. Treinen, bussen, hotels, restaurants: alles wat een toerist nodig heeft moest letterlijk worden veroverd. Niets was vanzelfsprekend. Je moest een dag uittrekken om, niet op het station, maar elders in de stad in een nietszeggend gebouw, een treinkaartje te bemachtigen bij een loket op buikhoogte met een vloeiend Chinees sprekende beambte erachter. Hotels waren altijd volgeboekt volgens de receptie, hoewel de lege foyers en gangen je aanstaarden. In elk restaurant was het afwachten wat er op je bord werd gedumpt. Een VVV was er uiteraard niet. Evenmin als welke andere toeristische info dan ook. Behalve de dat jaar verschenen Lonely Planet-gids over China, die toen nog terecht het predicaat ‘travel survival kit’ droeg. Na ruim twee maanden van Peking via Tibet en Chengdu maar Kunming  te hebben gereisd, ploften we uitgeput neer op een Thais bounty-eiland om drie weken lang bij te komen. Het was een vermoeiende, maar onvergetelijke ervaring.
De volksrepubliek China heeft inmiddels ook het toerisme-vak onder de knie gekregen. Op de ranglijst van toeristische bestemmingen is het opgestoomd naar de 4de plaats. En biedt het zijn diensten aan om Liberia ook op dit gebied een handje te helpen. Het wachten is op concrete plannen waaruit zal moeten blijken of de lippendienst die China in de FOCAC-verklaring aan duurzaamheid bewees, ook in daden wordt omgezet.

Eurocentrisch


De ontwikkeling van het moderne, post koloniale, toerisme voltrekt zich in veel derde wereld landen volgens hetzelfde patroon. China was daar geen uitzondering op en Liberia zal dat evenmin zijn. Eerst komt de voorhoede van backpackers, (oudere) jongeren die bereid zijn af te zien en te ervaren hoe het is te reizen in een land of regio dat nog ‘niet ontdekt’ is. Zij noemen zich liever ‘reiziger’ dan ‘toerist’, en –niets menselijks is hen vreemd- willen eenmaal terug in de vertrouwde omgeving op verjaardagpartijtjes en in het café mooie verhalen kunnen vertellen. Daarna volgen de kleine, gespecialiseerde reisbureaus en –als het lucratief is- de grote jongens, de chartervluchten en de hotelketens. En vervolgens dreigen het milieu, de pittoresk dorpen en eeuwenoude leefwijzen de klos te worden, zo wil het cliché. Met als reactie daarop het kleinschalige eco-toerisme, en de ongekende groei van fiets- en wandelvakanties.


Het is tamelijk eurocentrisch en onzinnig om de effecten van het (eventueel) snel groeiend toerisme op het milieu in Afrika als negatief af te schilderen. Eurocentrisch omdat Frankrijk in zijn eentje twee keer zoveel aan toeristische omzet genereert dan heel Afrika, mede dank zij al die, ook GroenLinkse, Nederlanders die zwijmelen bij het landschap, de wijn en de baguette.  Maar bovenal onzinnig omdat het milieu op een aantal plekken inderdaad wordt bedreigd: door de Shells en Billitons van deze wereld, die zonder scrupules over de hoofden van de lokale bevolking heen langjarige concessies met corrupte overheden bedingen om de olie, het ijzererts en het hout de natuur uit te slepen, een spoor van vervuiling en kaalslag achter zich latend.
In Liberia geldt, hoop ik, de wet van versnellende achterstand. De honderden kilometers lege gouden zandstranden, dat ene onbereikbare nationale park, de onmetelijke tropische wouden, de vele brede rivieren, de talrijke arme dorpen: het zijn evenzovele kansen voor een toeristische ontwikkeling die duurzaamheid verbindt met een economische groei die armoede bestrijdt.       

Dit is een ingekorte versie van een artikel dat ik heb geschreven voor het zomernummer van 'De Helling', het tijdschrift van het Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks. Het nummer is geheel gewijd aan.... vakantie. Voor meer informatie over de inhoud en hoe te bestellen: klik hier